Vrij Nederland, 23 augustus 2016

Burgers organiseren steeds meer overheidsfuncties zelf. Maar profiteren van alle innovatieve en hyperlokale voorzieningen niet vooral de happy few? ‘De duivel schijt, ook als het gaat om de verdeling van burgerinitiatieven, steeds op dezelfde hoop.’

Door Michiel Hulshof en Anne de Zeeuw

We beginnen dit verhaal met parttime schapenboer tevens duurzaamheidspionier Wijnand Oussoren uit Overleek, een gehucht ten noorden van Amsterdam. In 1987 verzamelde hij wat buren en richtte de Coöperatieve Windenergie Vereniging Waterland op. Op verjaardagen en partijen werden vrienden en kennissen gestrikt met een subtiele vorm van peer pressure: ‘Ben jij nog geen lid dan?’ De aanpak had succes. Binnen het jaar telde de coöperatie 95 leden die samen 80.000 gulden toezegden voor het realiseren van een eigen windmolen.

Het vinden van een passende locatie bleek stukken lastiger, vooral vanwege het officiële windmolen-ontmoedigingsbeleid van de provincie Noord-Holland. Pas in juli 1992 was het zover. Aan de dijk naar Marken verrees een heuse Micon-windmolen van Deens fabricaat. Een paar weken later sloeg het noodlot toe. ‘Tijdens een fikse onweersbui werd een van de wiektippen geraakt door de bliksem. Het getroffen gedeelte brak af.’ Gelukkig wisten de Denen de molen nog net op tijd te repareren voor de officiële opening. PvdA-politica Margreeth de Boer (de latere minister) en weerman Jan Visser hielden een toespraak. Muziekkorpsen uit Monnickendam en Marken speelden een deuntje. En de kurken konden van de fles.

Het succes van de pioniers was nog niet ten einde. Een jaar later wisten ze een tweede windmolen te realiseren, een jaar daarna volgde nummer drie. Aldus staat opgetekend in het boekje Molens bij de Nes waarin de coöperatie terugblikt op haar eigen geschiedenis.

 

Machine-bureaucratie

Actieve burgers zijn er natuurlijk altijd geweest. Maar de laatste jaren lijkt sprake van een ware stortvloed aan initiatieven zoals die van schapenboer Oussoren. Nederland telt inmiddels meer dan 300 lokale energiecoöperaties, variërend van Stichting Wiek tot Zonnig Limburg en van Cool Leusden tot Zeeuwind. Ook in andere sectoren heeft het coöperatievirus toegeslagen: broodfondsen, zorgcollectieven, voedselcoöps en bomenknotgroepen steken overal de kop op. Steeds meer Nederlanders doen het ‘gewoon lekker zelf’ en beginnen een eigen buurt- of dorpsvereniging om een maatschappelijk probleem te lijf te gaan. Daarbij nemen ze taken over die traditioneel gezien werden uitgevoerd door professionals in dienst van overheid of (semi)publieke instellingen. Een speciaal over het onderwerp uitgegeven tijdschrift van het Ministerie van Binnenlandse Zaken verwoordde het onlangs zo: ‘Coöperaties zijn hot’.

In de ogen van de ‘doe-het-samen-burger’ zijn overheid en traditionele instellingen trage, bureaucratische en inefficiënte organisaties die over hen beslissen in plaats van met hen, en standaardoplossingen bieden in plaats van maatwerk. Niet zelden wordt daarbij het karikaturale beeld geschetst van een machine-bureaucratie die eindeloos evaluatierapporten over de tafel schuift en nauwelijks tot daadwerkelijke vernieuwing in staat lijkt. In dit wereldbeeld staan burgerinitiatieven voor een ‘actieve inzet’ van ‘betrokken buren’ die hun ‘handen uit de mouwen steken’ en zich ‘nuttig maken’ voor elkaar. Ze opereren snel en zijn innovatief. Bovendien staan ze met hun poten in de lokale blubber, zodat ‘voor ons door ons’ maatwerk kan leveren waarvan die logge instellingen alleen maar dromen.

Het platform Wijsamenvoorelkaar.nl, een etalage voor ‘prachtige grote maatschappelijke initiatieven tot gewoon je zieke buurman helpen met de boodschappen’, meent dat steeds meer Nederlanders zich ‘oncomfortabel’ voelen in de huidige maatschappij. ‘Ze geven de schuld aan een falende overheid, aan buitenlanders, graaiende bankiers, de angstcultuur die al bijna twintig jaar door de politiek en de media wordt opgeroepen of het toegenomen egocentrisch gedrag van burgers.’ Maar aan de horizon gloort hoop, schrijft de site: ‘Wie verder kijkt dan het acht uur journaal, ziet ook dat er overal in ons land mensen en organisaties initiatieven ontplooien waarvan een straat, een wijk, een stad of zelfs de gehele maatschappij een beetje mooier worden. Menselijker. Socialer. Gelukkiger.’ Het platform is geïnitieerd door organisaties die hun eigen burgerkrachtimago reeds lang geleden hebben verloren: Friesland-Campina, de Nederlandse Spoorwegen, energiebedrijf Nuon, de Consumentenbond, de Hartstichting en het Rode Kruis.

De politiek juicht de opkomst van burgerinitiatieven eveneens toe. Toen het kabinet-Rutte in 2013 het begrip ‘participatiesamenleving’ lanceerde, klonk her en der nog gemor. Voormalig PvdA-leider Wouter Bos stelde de tendens gelijk aan het ‘afschaffen van de verzorgingsstaat’. Inmiddels lijkt de politieke consensus dat burgerinitiatieven daadwerkelijk sneller, goedkoper en beter kunnen opereren. NRC Handelsblad analyseerde in 2014 de beleidsagenda’s van zestig gemeenten en concludeerde dat lokale bestuurders van uiteenlopend pluimage de participatiesamenleving tot speerpunt van beleid hadden gebombardeerd. En zeg nou zelf. Een schapenboer die samen met zijn buren het gevecht aangaat met de bureaucratie om een windmolen te mogen bouwen – dat staat toch ook symbool voor een krachtige samenleving van betrokken burgers?

De vraag is of het inderdaad zo’n goed idee is om steeds meer overheidsfuncties over te laten aan burgercoöperaties. Heeft de doe-het-samen-maatschappij wellicht ook nadelen, en zo ja, voor wie?

 

Houtje-touwtjegehalte

We ontmoeten Antoine Maartens in de Open Coöp, een coöperatie van architecten, kunstenaars en ondernemers in de Tolhuistuin in Amsterdam-Noord. ’s Ochtends om negen uur is het nog rustig aan de picknicktafels voor de coffeebar. We nemen de espresso, geserveerd in een antiek porseleinen kopje, mee naar een kantoor op de eerste etage.

Maartens werd in 2011 lid van de Coöperatie Windenergie Waterland. Dat ging zoals gebruikelijk ‘gewoon gezellig onder elkaar’. ‘Ik stond een biertje te drinken op een feestje van de school. Toen zei mijn buurman Hans, die secretaris is, dat ze weer een nieuw plannetje hadden. Ze wilden twee nieuwe molens bouwen.’ Van de bank hadden ze een lening los weten te krijgen van 4.5 miljoen euro op voorwaarde dat de vereniging zelf 500 duizend euro bijeen zou brengen. ‘Hoe ze dat deden? Nou naar het café gaan en zeggen: ik ben op zoek naar 25 duizend euro. Dan vind je altijd wel mensen die zeggen: o, geinig, ik doe wel mee. Zo ging het ook bij mij. Ik heb 2000 euro ingelegd.’

De energiecoöperatie had becijferd dat de nieuwe windmolens met subsidie lucratief zouden zijn. ‘Je kon van tevoren zien dat er geld ging overblijven’, zegt Maartens. ‘De vraag was: wat doen we daarmee? Legio mensen of bedrijven denken in zo’n situatie: ik doe mijn rechterzak open en dan glijdt het zo naar binnen. Maar voor ons is het een principieel punt dat de molens met subsidie zijn gebouwd en op een mooi stukje dijk in onze gemeente staan. Wij vonden dat we de winst terug moesten investeren in de gemeenschap.’

En zo werd Maartens bestuurslid van de nieuwe stichting Duurzaam Waterland die het jaarlijkse exploitatieoverschot van de windmolens mocht besteden. ‘Er ontstaat dan wel een gekke situatie’, zegt Maartens. ‘Je bent gemeenschapsgeld aan het verdelen als niet-publieke partij. Het heeft een zeker houtje-touwtje gehalte. Eigenlijk is de vraag: hoe komen we op een goede manier van dat geld af?’ De Stichting investeerde in het ene na het andere energieproject in Waterland, te beginnen met zonnepanelen. ‘Wij zeiden: iedereen die panelen op zijn dak plaatst, kan de factuur opsturen met een fotootje. Dan maken wij 400 euro over.’ De actie was een doorslaand succes: honderden daken in de omgeving kregen zonnepanelen. Toch kregen ze het geld niet op. De initiatiefnemers besloten isolatie-maatregelen te gaan stimuleren, omdat die de meeste CO2-winst opleveren. Ze startten een subsidieregeling voor huishoudens in Waterland die hun woning wilden laten isoleren. Daarnaast organiseerden ze excursies om scholieren te onderwijzen over energie. ‘In een jaar tijd hebben we ongeveer 1800 kinderen les gegeven. Toen zei mijn vrouw: leuk joh, dat vrijwilligerswerk van jou, maar zou je niet eens meer tijd in je werk gaan steken? Ik was ondernemer, maar besteedde inmiddels zo’n drie dagen per week aan het stichtingswerk.’ Hij besloot het groter aan te pakken. Via-via kreeg Duurzaam Waterland contact met de Stichting Katholiek Onderwijs Volendam, die een nieuw schoolgebouw ging neerzetten. Met hulp van Duurzaam Waterland werd een ondergrondse warmtewisselaar gebouwd. De gemeente Edam-Volendam stelde hiervoor tegen zeer gunstige voorwaarden een stuk land beschikbaar. Resultaat: het schoolgebouw verbruikt nauwelijks nog gas. Maartens vindt het fantastisch dat zoiets gelukt is in Volendam, met een relatief groot aantal sceptici die ‘geloven dat het klimaatprobleem een grap is die bedacht is door mensen zoals wij’. Het project kreeg navolging: inmiddels heeft de onderwijsstichting zelf ook de energievoorziening van twee andere schoolgebouwen verduurzaamd.

 

Dubbel effect

Coöperatie Windenergie Waterland toont aan hoe groot en invloedrijk burgerinitiatieven kunnen worden. ‘Het budget dat wij aan duurzaamheidsmaatregelen besteden is waarschijnlijk groter dan dat van de lokale overheid’, zegt Maartens. ‘We zijn bovendien slagkrachtig. Waarom zou ik drie jaar wachten op beleid waarvan ik nu al zeker weet dat het gaat werken?’ Een energiecoöperatie van bewoners heeft ook een groot voordeel ten opzichte van traditionele energiebedrijven die geld besteden aan reclamecampagnes, kantoren en winstuitkeringen. ‘Wij wekken duurzame energie op en investeren de winst daarna opnieuw in duurzaamheidsmaatregelen. Zo heeft de overheidssubsidie dubbel effect.’

De regels die de Stichting Duurzaam Waterland heeft opgesteld om het geld te verdelen zijn summier: het moet worden uitgegeven aan energieprojecten binnen een bepaald gebied. ‘Als je aan de ene kant van de Purmerweg woont, kom je wel in aanmerking, aan de andere kant niet.’ Uiteraard legt Maartens wel verantwoording af aan het bestuur en de leden van de energiecoöperatie. ‘Maar de opkomst bij de ledenvergaderingen is niet altijd even groot. In feite beslis je met een paar mensen waar het geld naartoe gaat.’

Inmiddels wijdt Maartens zijn werkzame leven volledig aan duurzaamheid. Voor Urgenda werkt hij aan verschillende projecten op het gebied van duurzame energie op de Waddeneilanden. Volgens hem zal ook de lokale energiecoöperatie in Waterland moeten professionaliseren als de groei doorzet. ‘We hebben nog geen concrete toekomstplannen, maar als je ook projecten gaat doen met het bedrijfsleven dan kan je het niet meer alleen af met vrijwilligers.’

 

Marktfalen

De vraag is natuurlijk waarom burgers de laatste jaren ineens zulke grote verantwoordelijkheid willen nemen over zaken die voorheen publiek, of semipubliek werden geregeld.

Tine de Moor, hoogleraar Instituties voor Collectieve Actie aan de Universiteit Utrecht, onderzocht de opkomst van burgercoöperaties. Ze houdt kantoor in een monumentaal universiteitsgebouw aan een Utrechtse gracht. Koffie wordt er geschonken in mokken met de afbeelding van NSA-klokkenluider Edward Snowden. De historica ziet inderdaad een forse groei in het aantal burgercollectieven. ‘Overal in Europa zie je nieuwe zelfbesturende en zelfregulerende organisaties ontstaan.’

Volgens De Moor ligt de kiem voor deze opkomst in de privatiseringsgolf van de jaren tachtig. ‘De overheid liet steeds meer taken over aan de markt. Tegelijkertijd begonnen burgers coöperaties op te richten om gezamenlijk goederen of diensten aan te bieden. Vooral de laatste tien jaar zie je een exponentiële groei, die nog lang niet ten einde lijkt.’ Voor de goede orde, populaire peer to peer platforms zoals AirBNB of Groupon horen niet bij deze golfbeweging. ‘Dat noem ik geen zelfregulering. Dat zijn gewoon bedrijven die op een nieuwe manier groepen consumenten bundelen. De leden hebben zelf geen enkele invloed op de regels.’

In de Nederlandse geschiedenis vond De Moor twee eerdere periodes waarin burgercoöperaties opkwamen. Rond het jaar 1000 ontstonden vrij plotseling allerlei gildes, waterschappen en zogenoemde markegenootschappen (boerencollectieven die gemeenschappelijk het grondgebruik reguleerden). De tweede golf vond eind negentiende eeuw plaats met de opkomst van onder meer vakbonden, boerenleenbanken en woningcoöperaties. En nu bevinden we ons in de derde golf.

De Moor: ‘Telkens zie je hetzelfde patroon. Na een periode van economisch optimisme en daarmee gepaard gaande liberalisering en vermarkting komen mensen tot inzicht dat je niet alles via de markt kan realiseren. Boerenleenbanken ontstonden omdat boeren niet langer geld konden lenen bij commerciële banken.’ Hetzelfde ziet ze nu gebeuren. ‘ZZP’ers die een broodfonds oprichten doen dat niet omdat ze het zo lollig vinden. Ze kunnen gewoon niet meer terecht bij de overheid voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. En ook niet bij de markt, waar private verzekeraars 700 euro per maand vragen voor zo’n verzekering.’ Ook de energiecoöperaties die van Aalten tot Zevenaar uit de grond schieten vormen een reactie op overheids- en marktfalen, zegt ze. ‘Die mensen hebben het gevoel dat ze geen toegang hebben tot wat hen is beloofd: duurzame energie tegen een betaalbare prijs. Ze denken: dan kan ik het beter zelf organiseren.’

 

Plukverbod

De opkomst van coöperaties brengt wel een risico met zich mee. Wie de inleg of het lidmaatschap niet kan betalen, valt terug op steeds schameler overheidsvoorzieningen. ‘Je moet voorkomen dat burgercoöperaties een gesloten model vormen waarin je alleen kan deelnemen als je voldoende kapitaal inlegt’, zegt De Moor. ‘Dan krijg je de situatie zoals in de Middeleeuwen, waarin de leden van het schoenmakersgilde goed voor elkaar zorgden. Een keer per week gingen ze de straat op om brood uit te delen aan de armen.’

Precies daar gaat het knellen. Want wie zijn dan precies die actieve burgers? In het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken liet René Cuperus, Volkskrant-columnist en wetenschappelijk medewerker van de Wiardi Beckman Stichting, weten dat hij ‘helemaal niets tegen sociaal doe-het-zelven’ had, maar dat broodfondsen toch voornamelijk iets waren voor hoogopgeleide zzp’ers. ‘Weet je wat het Broodfonds van de onderklasse is? De hennepplantage op zolder. Dat is hun “groene” project.’

In zijn oratie aan de Erasmus Universiteit waarschuwde hoogleraar sociologie Justus Uitermark eveneens dat het ‘zelforganiserend vermogen’ ongelijk is verdeeld: succesvolle zorgcoöperaties, zelfbouwcoöperaties en energiecoöperaties ontstaan volgens hem op plekken ‘waar bewoners goed georganiseerd zijn én zich investeringen kunnen veroorloven.’ Het gaat daarbij dus nadrukkelijk niet alleen om een scheiding tussen rijk en arm, zoals Cuperus vermoedde. Uit onderzoek in Rotterdam bleek bijvoorbeeld dat arme buurten zoals Feijenoord, Delfshaven en Centrum koplopers waren wat betreft burgerinitiatieven. ‘Belangrijker dan de precieze bevolkingssamenstelling is een institutioneel weefsel van stichtingen en verenigingen die mensen in staat stellen zich met elkaar te verbinden.’ Met andere woorden: op plekken die van oudsher al een rijk verenigingsleven hebben, ontstaan sneller nieuwe initiatieven. ‘Speeltuinen, buurtbibliotheken, huiswerkklassen, peuterspeelzalen of ouderenzorg zullen verdwijnen waar bewoners er niet zelf voor zorgen en blijven bestaan of leven zelfs op waar wel krachtige buurtnetwerken zijn.’ De duivel schijt, ook als het gaat om de verdeling van burgerinitiatieven, steeds op dezelfde hoop.

Bovendien kunnen burgercoöperaties alleen floreren als ze een sterke scheiding aanbrengen tussen insiders en outsiders. Woon je aan de verkeerde kant van de Purmerweg? Dan helaas geen isolatiesubsidie van Duurzaam Waterland. Heb je geen vrienden die je voorgedragen om deel te nemen aan hun broodfonds? Helaas, je hebt die officiële voordracht toch echt nodig voor een lidmaatschap.

Dat uitsluiting noodzakelijk is voor een succesvolle burgercoöperatie laat buurtmoestuin Wibaut in Amsterdam-Oost zien, waar vrijwilligers een stuk grond hebben beplant met groente, kruiden en bloemen. Grootste probleem: na maandenlang spitten en wieden door vrijwilligers, slaan willekeurige voorbijgangers spontaan aan het plukken. Uit de nieuwsbrief van september 2015: ‘Diefstal van groenten blijft zich voordoen en leidt tot frustratie. Maar omdat de tuin openbare grond is, mogen we van het stadsdeel de toegangshekken niet afsluiten.’ Als alternatief hebben de vrijwilligers nu flyers opgehangen die het plukverbod nog eens goed onder de aandacht moeten brengen.

 

Professionele dorpsondersteuner

Als Nederland één plek kent waar het verenigingsleven welig tiert, dan moet het Austerlitz zijn. Ooit door Napoleon gesticht als legerkamp voor 9000 soldaten, telt het tegenwoordig 1500 inwoners. Twee daarvan zijn Jan Smelik en Jan Snijders, respectievelijk bestuurslid en voorzitter van Austerlitz Zorgt. We spreken hen in de woonkamer van Snijders, terwijl het buiten stortregent.

‘In Austerlitz zeggen we vaak tegen elkaar: je hebt hier net zoveel clubs als huizen’, grapt Snijders, om vervolgens een hele trits sportverenigingen op te noemen: tennis, voetbal, dammen, volleybal. ‘En dan nog een koor, een fanfare, een dansvereniging, een gitaarvereniging. We hebben zelfs een visclub, terwijl in de verste verte geen viswater te bekennen is.’

Smelik: ‘Een actieve groep van zo’n vijftig mensen vervult de bestuursfuncties voor die verenigingen. Dat zijn steeds dezelfde koppen die dan weer hier en dan weer daar in het bestuur zitten. We doen hier aan recycling.’

De grootste vereniging heet Austerlitz Belang, opgericht in 1945, en verantwoordelijk voor dorpsfeesten en de contacten tussen het dorp en de gemeente Zeist. Meer dan 70 procent van de dorpelingen is lid. ‘Want het is natuurlijk nogal lullig als je geen lid bent en je kind wil naar het Sinterklaasfeest.’

In 2007 organiseerde Austerlitz Belang een discussie over de toekomst van het dorp. Daaruit bleek dat de bewoners meer voorzieningen voor ouderen in het dorp wilden hebben. ‘Het is schrijnend als mensen die hun hele leven in Austerlitz hebben gewoond, op hun 75ste nog het dorp uit moeten omdat we hier geen zorgwoningen hebben’, zegt Snijders.

Naar aanleiding van de discussie richtten zes dorpsbewoners, onder wie Snijders en Smelik, Austerlitz Zorg op. Belangrijkste doel van de nieuwe coöperatie: het realiseren van zorgwoningen. ‘Maar dat gaat niet een twee drie’, zegt Smelik. ‘Dus zijn we begonnen met het aanbieden van diensten waardoor mensen langer thuis kunnen blijven wonen.’ Inmiddels runnen vrijwilligers de vervoersdienst Austerlitz Rijdt, de maaltijdservice Austerlitz Eet, de klusdienst Austerlitz Klust en de computercursus Austerlitz Online. Stuk voor stuk bereikbaar via één telefoonnummer dat wordt beantwoord door een professionele dorpsondersteuner die door de gemeente wordt gefinancierd. Een groot verschil met de situatie in Zeist, de gemeente waaronder Austerlitz valt. ‘Daar hebben ze wel 35 telefoonnummers: als je vervoer nodig hebt, bel je de WMO-dienst, voor tafeltje-dekje bel je de welzijnsorganisatie.’ Austerlitz Zorgt heeft de bureaucratie sowieso tot een minimum beperkt. ‘Als iemand naar het ziekenhuis moet om bloed te prikken, dan regelen wij een vrijwilliger van Austerlitz Rijdt. Dan betaal je rechtstreeks aan hem of haar voor de benzine. En als je wil dat iemand van Austerlitz Klust een muur komt witten, dan reken je de pot verf met hem of haar af.’

 

Gebruikelijke eenheidsworst

Inmiddels is maar liefst 40 procent van de volwassen dorpsbewoners lid van Austerlitz Zorgt. ‘Veel mensen doen dat uit solidariteit’, zegt Snijders. ‘Zij hebben nog helemaal geen ondersteuning nodig.’ De kosten van het lidmaatschap vormen voor vrijwel niemand een belemmering: 24 euro per jaar. Naast de diensten die Austerlitz Zorgt biedt aan haar leden, vormt de vereniging inmiddels ook het officiële WMO-team voor de inwoners van Zeist.

Snijders en Smelik hebben inmiddels Nederland Zorgt Voor Elkaar opgezet, een landelijk netwerk dat de 353 lokale zorginitiatieven die Nederland telt met elkaar in contact brengt. Smelik: ‘Als je het op de kaart intekent zijn het nog maar speldenpuntjes, maar het aantal lokale zorginitiatieven groeit snel. Over een paar jaar zijn het er waarschijnlijk al 1000.’

Snijders denkt dat deze zorgverenigingen ‘overal in Nederland’ van de grond kunnen komen. ‘Je hebt draagvlak nodig, steun van de gemeente en een paar actieve mensen zoals wij die er tijd en energie in willen steken.’ Op plaatsen waar die actievelingen ontbreken, zullen wellicht ‘witte vlekken’ blijven bestaan, maar ‘daar moet de overheid zorgen dat mensen kunnen terugvallen op de bestaande voorzieningen.’ Hoe dan ook bieden de lokale zorgcoöperaties betere voorzieningen dan de gebruikelijke eenheidsworst. ‘Je moet zorg lokaal regelen. Daar weet men beter wat de vraag is en wat mensen nodig hebben.’

In 2018 moeten de 25 zorgwoningen worden opgeleverd. Dat betekent meer verantwoordelijkheden voor Austerlitz Zorgt. Voor het bieden van zorg moet de coöperatie gaan samenwerken met professionele instellingen. ‘We moeten ervoor waken dat we dan niet worden meegezogen in de bestaande cultuur van standaardisering en protocollen’, zegt Snijders. Bij een soortgelijk initiatief in Noord-Brabant ging het mis in de samenwerking met een professionele zorginstelling. ‘Binnen no time gingen verpleegkundigen de bewoners toch weer gewoon om 9 uur wekken, terwijl de afspraak was dat de ouderen hun eigen leven mochten inrichten.’ Snijders zucht. ‘Het is toch ongelofelijk hoe zo’n hopeloze bureaucratische cultuur in de mens kan gaan zitten.’

 

‘Een kus van je naaste’

Of het nu gaat om het leveren van duurzame energie, het creëren van een vangnet voor zieke zzp’ers of het verhogen van de levenskwaliteit van oude dorpsgenoten – burgers blijken het op veel plekken inderdaad zelf te kunnen. In Austerlitz of Waterland bestaan sterke, zelfredzame gemeenschappen van actieve bewoners. Maar wat gebeurt er op al die plekken waar burgerinitiatieven niet van de grond komen? Kunnen die inderdaad simpelweg terugvallen op collectieve voorzieningen?

Het is een vraag waar ook hoogleraar sociologie Jan Willem Duyvendak van de Universiteit van Amsterdam zich het hoofd over heeft gebroken. Net als De Moor ziet Duyvendak de bezuinigingen op collectieve voorzieningen als belangrijke oorzaak voor de het feit dat steeds meer Nederlanders zelf naar alternatieven zoeken. ‘Je kan heel enthousiast worden van mensen die zelf een bibliotheek gaan runnen, maar dat doen ze omdat de overheid die bibliotheken sluit.’ Hetzelfde geldt in de zorg. ‘Nu de overheid bezuinigt op verzorgingshuizen, worden mensen bang dat de kwaliteit van ouderenzorg achteruit zal hollen. Daardoor gaan ze oplossingen zoeken in hun eigen kring en soms ook alleen voor hun eigen mensen.’

Hij wil niet zeggen dat burgerinitiatieven de afbraak van de verzorgingsstaat legitimeren, maar ze kunnen wel het draagvlak wegnemen voor collectieve voorzieningen. Uit sociologisch onderzoek blijkt namelijk een interessant fenomeen: de steun voor de verzorgingsstaat daalt als de verzorgingsstaat kleiner wordt. ‘Als mensen niet langer het gevoel hebben dat ze kunnen profiteren van bepaalde collectieve voorzieningen, willen ze daar ook niet meer via de belastingen aan meebetalen.’

Volgens Duyvendak stellen veel bestuurders en politici het ‘zelf organiseren’ gelijk aan een verbetering, zonder na te denken over de gevolgen. Hij stoorde zich enorm aan de uitspraak van staatssecretaris Martin van Rijn van volksgezondheid dat ‘een kus van je naaste’ prettiger is dan ‘een aai over je bol door een zorgverlener’. Duyvendak: ‘Dat hangt er maar vanaf zou ik denken. Als je familie in de buurt hebt die je wil verzorgen en onder de douche wil zetten, dan kan dat misschien waar zijn. Maar voor veel mensen gaat dat niet op. Het neoliberale sentiment van “je wil toch eigenlijk vooral door je eigen mensen geholpen worden” vind ik ongelofelijk, zeker uit de mond van een PvdA’er. Waarom zou zelforganisatie beter zijn dan een professional die je komt ondersteunen? Er waren toch redenen waarom we sommige zaken collectief hadden geregeld?’

Begrijp hem goed. Ook Duyvendak vindt het lovenswaardig als mensen zelf een maatschappelijk initiatief ontplooien. ‘Daar wil ik niets aan afdoen. Maar ik vind de naïviteit in het debat wel verschrikkelijk. Want al die leuke kleine initiatieven ontstaan in een context waarin we steeds minder collectief organiseren. Ik vind dat we echt moeten nadenken over de vraag: deden we het dan zo slecht? En hoe kunnen we het dan beter organiseren voor iedereen?’

Volgens hem kunnen burgerinitiatieven een ‘nuttige prikkeling’ zijn voor het veranderen van bestaande instituties. ‘De grote instellingen zijn verweesd geraakt. Oorspronkelijk zijn veel woningbouwverenigingen, zorgaanbieders en welzijnsinstellingen ook ontstaan als burgerinitiatief of coöperatie. Mensen hadden heel lang het idee dat het “hun” organisaties waren, maar inmiddels voelt bijna niemand die trots meer.’ Het succes van burgerinitiatieven zou wat hem betreft een aanleiding moeten zijn voor het hervormen van de collectieve instituties. ‘Mensen willen eigenaarschap voelen, het gevoel hebben dat ze betrokken zijn, mee kunnen doen en zich er tegenaan mogen bemoeien.’

 

Participatierage

De coöperatiegolf inspireert en vernieuwt. De doe-het-samenburger heeft de knellende eenheidsworst van one size fits all oplossingen doorbroken. Maar tegelijkertijd dreigt het gevaar voor een nieuwe tweedeling. Wie op een plek woont waar de participatierage goed heeft huisgehouden, profiteert nu al van betere voorzieningen. Hij (m/v) laat zijn woning isoleren voor een schijntje, stuurt zijn kinderen naar de buurtbieb, haalt zijn groente uit de buurtmoestuin, stuurt zijn oude moeder op een iPad-cursus, doet boodschappen bij de coöperatiewinkel en drinkt een biertje op de buurtbraderie. Als hij zijn arm breekt tijdens het knotten van de buurtbomen, betalen zijn vrienden van het broodfonds hem een ziekte-uitkering.

Wie op een minder fortuinlijke plek woont, ziet de kwaliteit van de voorzieningen om hem heen steeds verder achteruit hollen: de bibliotheek sluit haar deuren, net als de school en de supermarkt. De openbare ruimte verloedert,  terwijl zijn oude moeder verpietert op haar bovenwoning. En als hij ziek is, heeft hij geen inkomsten.

Het gejuich over burgerkracht moet plaats maken voor de vraag hoe alle Nederlanders straks kunnen profiteren van de nieuwe, innovatieve, vraaggestuurde en hyperlokale voorzieningen.

Wellicht dat bestaande landelijke instellingen kunnen leren van de manieren waarop burgers zelf hun voorzieningen willen inrichten. Thuiszorgorganisatie Buurtzorg toont aan dat zoiets mogelijk is. Opgericht in 2007, heeft de organisatie de wijkverpleegkundige teruggebracht. Buurtzorg is een doorslaand succes: na overname van het failliete concurrent TSN, is het de grootste thuiszorgverlener van Nederland.

Het kan ook dat de burgerinitiatieven zelf doorgroeien tot een landelijk dekkende voorziening. De zorgcoöperaties hebben inmiddels een begin gemaakt met het landelijke netwerk Nederland Zorgt voor Elkaar. De energiecoöperaties zijn hard bezig via kennisplatform Hier Opgewekt. Maar als het echt om de centen gaat, dan loopt het minder soepel. Afgelopen maand kregen de leden van 204 broodfondsen de vraag voorgelegd of ze zich wilden aansluiten bij de Broodfondsalliantie, waarin ze niet alleen garant staan voor eventuele ziekte van hun eigen groepsleden, maar ook voor andere groepen. In totaal stemden 30 broodfondsen daarmee in.

Voor de overige 174 fondsen was dat een stap te ver. Zij hadden meer vertrouwen in de eigen groep. Heel begrijpelijk. Maar tegelijkertijd een teken dat je een landelijk dekkend sociaal vangnet misschien niet alleen aan de zelforganiserende burger kan overlaten.