Zelfgebrande koffie, vergeten groentes en ambachtelijke meubelmakers: of je nou in Londen, Johannesburg of Beijing bent, je ziet overal dezelfde hang naar authenticiteit en lokale productie.
Enter het glokalisme.

Door Michiel Hulshof

Maboneng was, nog niet zo lang geleden, een verpauperde industriewijk in Johannesburg. Inmiddels floreert de wijk. De gebouwen rondom Main Street worden bevolkt door de stedelijke hip, die cappuccino’s drinkt tussen de krijtborden in het industriële interieur van Origin Coffee Roasting. De menukaart verwoordt de missie van de koffiebranders: ‘Met ons geloof in ambacht grijpen we terug op het pre-industriële, pre-massaproductie tijdperk toen ambachtslieden nog trots waren op hun roeping en uitmuntende kwaliteit vanzelfsprekend was.’

Waar hebben we dat eerder gehoord?

Nou, bijvoorbeeld in De Hallen. De voormalige verpauperde tramremise in Amsterdam is eveneens opgepimpt tot hipster-hangout. Pakhuis de Zwijger organiseert er elke twee weken de ‘local goods market’, waar je volgens de website ‘de leukste producten uit Amsterdam shopt, rechtstreeks van de maker – van fietsen, kleding, brillen en meubels tot zelfgemaakt lekkers om te eten.’

In Beijing floreren microbrouwerijen als nooit tevoren. De NBeerPub (industrieel interieur met krijtborden) biedt tientallen soorten lokaal gebrouwen bieren aan, waaronder Tipsy Face, Panda en Master Gao.

 

Tegen H&M’isering

In metropolen over de hele wereld gebeurt iets opmerkelijks. Een groeiende groep stedelijke voorlopers omarmt een cultuur die het best valt te omschrijven als ‘glokalisme’. Ze combineren een internationale levenshouding met een hang naar (hyper)lokale productie, ambachtelijkheid en authenticiteit. De afgelopen jaren zag ik identieke ontwikkelingen in verschillende steden in Europa, Azië, Amerika en Afrika. Het glokalisme is inmiddels uitgegroeid tot een fenomeen met haar eigen grensoverschrijdende waarden en symbolen.

We keren nog even terug naar Maboneng in Johannesburg. Behalve de ambachtelijke koffiebranders van Origin telt de wijk tientallen andere ambachtslieden: microbrouwerij Smack Republic brouwt onder meer een golden ale onder de naam Bree Street Belle, fietsenbouwer The Wippet bouwt zelfontworpen fietsen en in restaurant Addis Abeba kookt eigenaar Kassa volgens de menukaart de gerechten ‘die ik van mijn moeder in Ethiopië heb geleerd’. Wie wil overnachten, kan terecht bij het 12 Decades Art Hotel: de twaalf kamers in een voormalige parkeergarage zijn ieder door een andere Zuid-Afrikaanse kunstenaar ingericht in de stijl van een ander decennium uit het bestaan van Johannesburg. En op de wekelijkse weekendmarkt verkopen talloze kunstenaars en koks hun zelfgemaakte schilderijen, schoenen en worteltjestaart– voor inderdaad precies dezelfde shop-ervaring als in De Hallen. De klandizie bestaat uit goed geklede, merendeels jonge Zuid-Afrikanen met een hoge opleiding en een bovenmodaal inkomen. De nieuwe appartementencomplexen die in Maboneng worden gebouwd, behoren tegenwoordig tot de duurste van de stad.

Het glokalisme is inmiddels uitgegroeid tot een fenomeen met haar eigen grensoverschrijdende waarden en symbolen

Dat stedelingen over de hele wereld ambachtelijke productie omarmen, moet niet worden verward met hernieuwd nationalisme. Integendeel. Glokalisten zijn juist bij uitstek internationaal ingesteld. Ze verzetten zich alleen tegen de H&M’isering en ver-Nike-ring, die er in de jaren tachtig en negentig voor hebben gezorgd dat de binnenstad van Shanghai zich heeft gevuld met dezelfde ketens als die van Nairobi, New York of Milaan. Hoe moet je jezelf als wereldburger dan nog onderscheiden?

Misschien zo: je vliegt naar Barcelona en zoekt schoenen uit bij Nu Sabates. Ze zijn gemaakt door de gevluchte Armeense schoenmaker Rafi Balouzian en zijn zoon Ari, die een eigen lijn begonnen vanuit een huiskameratelier in Californië. Kosten: tussen de 300 en 400 euro per paar.

14948722696_c11382f3d8_o

Een glas Natte

Bedrijfskundige Jochem Kroezen ‘combineerde vier jaar lang hobby en werk’ tijdens zijn promotie aan de Rotterdamse Eramusuniversiteit: hij bestudeerde de opkomst van microbrouwerijen. ‘Wat mij aan het onderwerp fascineerde is de vraag hoe een markt die zo werd gedomineerd door een paar spelers ineens opengebroken kon worden’. Inmiddels werkt hij aan de universiteit in Cambridge. Het aantal brouwerijen stijgt wereldwijd nog altijd explosief, vertelt Kroezen over de telefoon. Hij heeft de cijfers van Nederland paraat: in 1980 kende ons land nog maar 13 onafhankelijke brouwerijen. Inmiddels zijn het er ongeveer 400, ‘waarvan er honderd in het afgelopen jaar zijn bijgekomen.’

2015-12-20 11.06.55

Kroezen schrijft de groei toe aan een ‘maatschappelijke beweging’, die in de jaren tachtig begon met een kleine groep bierfanaten. ‘Zij waren ontevreden met de beperkte variëteit van het bier-aanbod.’ Geïnspireerd op voorbeelden uit het Verenigd Koninkrijk, organiseerden zij in 1980 het eerste PINT Bokbierfestival in Amsterdam – inmiddels uitgegroeid tot grootste bierfestival van Nederland. Volgens een communiqué ontstond het initiatief ‘uit onvrede met de erbarmelijke staat van de Nederlandse biercultuur’ en een diepe teleurstelling over het feit dat ‘bierland Nederland’ was veranderd in ‘een pilswoestijn’. Ze richtten ook een hobbybrouwvereniging op. Kroezen: ‘Daaruit zijn verschillende nieuwe brouwondernemers geboren.’

Soortgelijke ontwikkelingen vonden de afgelopen jaren tegelijkertijd overal ter wereld plaats. De Verenigde Staten gaan inmiddels voorop in de brouwersbeweging. ‘De VS heeft tegenwoordig meer brouwerijen dan traditioneel koploper Duitsland.’ Volgens Kroezen past de opkomst van de microbrouwerij in een globale trend waarbij ‘steeds meer mensen af willen van industrieën die ver van je bed produceren.’ Naast het feit dat de brouwers het lokale productieproces terugbrengen, zoeken ze ook aansluiting bij de gemeenschap waarin ze opereren. Al was het maar door middel van een historische naam en een goed marketingverhaal.

Net als bij veel ontwikkelingen, speelt het internet een cruciale rol in het faciliteren van de omwenteling. Waar je ook ter wereld bent, je kan in een mum van tijd een handleiding vinden die beschrijft hoe je zelf op professionele wijze bier kan gaan brouwen. Voor een paar tientjes bestel je een eenvoudige starterskit, compleet met gistvat, suikertabletten, hop en gerst.

Voor wie geen brouwambities heeft maar gewoon wil consumeren, is ambachtelijk gerstenat – net als ambachtelijk schoeisel – behoorlijk aan de prijs: aan de toog kost een glas Natte van Brouwerij ’t IJ twee keer zoveel als een pilsje.


https://soundcloud.com/amsterdamfm/wereldstad-microbrouwerijen-26-februari-2016


Rauw steigerhout en moeilijke boeken

Het glokalisme omvat meer dan alleen de terugkeer van verloren ambachten. Van Azië tot Afrika omarmen glokalisten dezelfde symbolen. Ze doorspekken hun taal met Engelse woorden en uitdrukkingen. Ze bewegen zich op plekken die hun eigen identiteit hebben afgeschud – internationale zakencentra, kunstbeurzen, vliegvelden of verhipte industriële gebouwen. Ze hebben de business strategie think global, act local omgezet in een way of life. Hun identiteit hangt steeds minder af van het bezit van een eigen auto: de fiets en het vliegtuig vormen de vervoermiddelen bij uitstek. Ze zijn internationaal ingesteld en eten net zo lief Peruaanse ceviche, als vergeten groente of brownies – zolang het maar eerlijk is klaargemaakt. Ze ontlenen hun identiteit niet langer aan de plek waar ze toevallig leven, maar aan de manier waarop ze dat doen.

En ze drinken koffie, goede koffie.

85ddfd30f80588b2c4b1c718cde3eeb6Die doorontwikkelde koffiecultuur vormt misschien wel het meest zichtbare embleem van het glokalisme. Nadat Starbucks en Costa Coffee de wereld hebben veroverd, ontstaan nu overal de lokale eenlingen. In hun essay ‘hippe koffietenten en stedelijke sociabiliteit’ beschrijven hoogleraar stadssociologie Jan Rath en onderzoeker Wietze Gelmers de opkomst van de specialty coffee bar, die ze koppelen aan de concentratie van ‘individuen met een hoge opleiding en een op consumptie gerichte lifestyle’. Op basis van hun onderzoek beschrijven ze hoe de onafhankelijke coffeebars van ‘hippe ondernemers met baarden en tattoos’ van Kunming tot Vancouver kiezen voor een soortgelijke uitstraling – ‘modern ingericht met muren waarvan het stucwerk zorgvuldig is afgebikt, met tafels gemaakt van rauw steigerhout, met kasten gevuld met moeilijke boeken en kekke glossies.’

Niet alleen de inrichting, maar ook de klandizie vertoont wereldwijd overeenkomsten: ‘Het zijn relatief laagdrempelige etablissementen voor en door een bepaald slag mensen: studenten, stedelijke professionals en hippe creatieve types die gedurig via wifi online zijn en in verbinding met de rest van de wereld staan.’ De bestelcultuur springt in het oog: ‘Wie het bruine goud wil bestellen begint een uitvoerige conversatie met talrijke im-en expliciete keuzemomenten, veelal gesteld in het Italiaans of Amerikaans klinkend idioom. Is de koffie for here or to go? Moet het een tall, grande of venti zijn, of een small, medium of large, al dan niet met extra shot? Wil je er melk bij, en zo ja, volle, halfvolle of taptemelk, of sojamelk wellicht, en wil je vooral de melk of slechts het schuim of van beide een beetje?”

Een doorontwikkelde koffiecultuur vormt misschien wel het meest zichtbare embleem van het glokalisme

Terwijl het koffiehuis in een groot deel van de twintigste eeuw een plek vormde om anderen te ontmoeten, kenmerkt de hedendaagse koffiebar zich volgens de onderzoekers door ‘een complexe dualiteit van sociale interactie, een die zich afwisselend in het werkelijke en virtuele domein bevindt.’ De koffiebar als ultiem symbool van het glokalisme: je gaat naar de plaatselijke specialty coffee bar, bestelt bij de barrista een espresso van ter plekke gebrande bonen, vraagt om de WiFi-code en gaat lekker zitten Facebooken met je vrienden aan de andere kant van de wereld, terwijl je ook nog wat kan babbelen met degene die tegenover je zit. Wederom: het is een wereldwijd fenomeen.

Ook de nieuwe koffiecultuur mag wat kosten: een cappuccino bij Café del Volcán in de hippe Yonkang Lu in Shanghai kost omgerekend 3 euro. Bij de McDonalds om de hoek betaal je nog geen derde van dat bedrag.

zhengzhou

 

Mijn eigen, unieke zelf

‘Is de hedendaagse stad zoals de hedendaagse luchthaven – “overal hetzelfde”?’, vroeg architect Rem Koolhaas zich in 1995 af in zijn beroemde essay De Generieke Stad. Allereerst, zo schreef Koolhaas, leidt de groei van de wereldbevolking ertoe dat ‘het verleden op een bepaald moment te klein is om bewoond te worden door de levenden.’ Hierdoor raken de historische karaktereigenschappen van een stad steeds verder ‘verdund’ tot op het punt ‘dat haar steeds beknoptere samenvatting een belediging wordt’. Wat aan historie overblijft, is ten behoeve van het massatoerisme veranderd in een pretpark.

Daarnaast hebben steden over de hele wereld nieuwe woonwijken gebouwd die als belangrijkste kenmerk ‘karakterloosheid’ hebben. Koolhaas vroeg zich af wat dat betekende. ‘Wat als deze schijnbaar toevallige – en meestal betreurde – homogenisering een gewild proces is, een bewuste beweging: weg van het verschillende, op naar het gelijke? Misschien zijn we getuige van een wereldwijde bevrijdingsbeweging onder het motto “weg met karakter”!’

Koolhaas somde niet de nadelen, maar de voordelen op van een karakterloze stad: ‘Ze is groot genoeg voor iedereen, ze is gemakkelijk, ze heeft geen onderhoud nodig, als ze oud wordt breekt ze zichzelf af en begint opnieuw, ze is overal even opwindend of saai, ze is zo oppervlakkig als een studioterrein in Hollywood en kan zo nodig maandagochtend een nieuwe identiteit aannemen.’

Naarmate onze steden steeds generieker worden, stijgt het belang van het creëren van een persoonlijke identiteit. Het glokalisme speelt in op die nieuwe behoefte aan zelfontplooiing. In een generieke wereld onderscheid ik me niet langer als ‘die Nederlander’ of ‘die Amsterdammer’ – ik kan het natuurlijk wel zeggen, maar het verliest steeds meer betekenis. Hoe generieker ‘Amsterdam’, hoe meer ik een verhaal nodig heb over mijn eigen, unieke zelf.

De behoefte aan schaamteloze zelfpromotie is sowieso sterk gestegen sinds het ouderwetse telefoonboek werd vervangen door de Facebook-profielpagina. Daarop kunnen we nauwgezet een gewenst beeld van onszelf boetseren door middel van de juiste vakantiefoto’s, quasi-informele gedachtespinsels of video’s van de kat. In dat slagveld is het natuurlijk mooi meegenomen als je de wereld kan laten weten dat je een Social Smoker rookbiertje zit te drinken bij microbrouwerij Vagabund in Berlijn.

Wellicht kijken we inderdaad naar een ‘wereldwijde bevrijdingsbeweging’. Sinds de oertijd heeft de mens zich uit de ene na de andere beknelling weten los te maken. Achtereenvolgens ontdeden we ons van de beestachtigheid, de tribale samenleving en de onwetendheid. In de vorige eeuw brokkelden religies en oude conventies af, en maakte de mens zich los van de aarde. De laatste decennia sloopten we de belemmeringen van tijd en plaats. We kunnen vanaf elke willekeurige plek op de wereld altijd in een mum van tijd op een andere, al even willekeurige plek zijn – zowel per vliegtuig als virtueel. Maar als alles altijd en overal beschikbaar is, welke waarde heeft dan nog een nationale cultuur?

Het is, kortom, geen wonder dat een groeiende groep stedelingen bouwt aan een gemeenschappelijke, grensoverschrijdende cultuur.

Enter het glokalisme.

 

Diogenes de Cynicus

Prinses Máxima merkte al eens op dat ‘de Nederlander’ niet bestaat. Die opmerking viel ronduit slecht. Voor veel Nederlanders bestond ‘de Nederlander’ wel degelijk. Maar Máxima heeft een ander referentiekader. Zij behoort tot een groep wereldburgers die zich al eerder losmaakte van een nationale cultuur. Het gaat om een hoogopgeleide, welgestelde elite die is aangehaakt zijn op een netwerk dat zich uitstrekt tot in alle wereldsteden. Zij zien dezelfde series, kennen dezelfde muziek, gaan naar het zelfde soort koffiebars, ontdekken dezelfde quinoa-gerechten en hechten aan dezelfde vormen van authenticiteit en makerschap om zich te onderscheiden. Waarschijnlijk voelen ze zich cultureel gezien meer met elkaar verbonden dan met velen van hun landgenoten.

Niets nieuws onder de zon, zou je kunnen zeggen. Diogenes de Cynicus, Grieks filosoof uit de tweede eeuw na Christus, staat bekend als de eerste kosmopoliet. De vraag ‘waar kom je vandaan?’ beantwoordde hij steevast met het antwoord dat hij ‘een burger van de wereld’ was (kosmou politês) – wat zijn tijdgenoten overigens bestempelden als extravagant.

De meeste mensen reizen om ‘thuis plus’ te vinden: Spanje is ‘thuis plus mooi weer’, India is ‘thuis plus bedienden’, Afrika is ‘thuis plus olifanten en leeuwen’

De Zweedse antropoloog Ulf Hannerz schreef in 1990 een beroemd artikel waarin hij betoogde dat mensen op verschillende manieren konden reageren op de snel toegenomen mengeling van culturen door de wereld: ‘Een ding is zeker: je hebt kosmopolieten en je hebt locals.’ Volgens Hannerz zijn kosmopolieten mensen die over de wereld reizen en andere culturen zien als ‘kunstwerken’. Hij merkte daarbij op dat ‘kosmopolieten zowel opscheppers kunnen zijn als echte kenners, en meestal beide, op verschillende tijdstippen.’

Tegenover de kosmopoliet staat de local. Ook locals kunnen over de wereld reizen, maar ze laten andere culturen nauwelijks toe. Of zoals schrijver Paul Theroux ooit opmerkte: de meeste mensen reizen om ‘thuis plus’ te vinden: Spanje is ‘thuis plus mooi weer’, India is ‘thuis plus bedienden’, Afrika is ‘thuis plus olifanten en leeuwen’. De toeristische reizen van een local hebben weinig te maken met het ontmoeten van een andere cultuur, schrijft Hannerz, ‘maar vooral met feiten der natuur, zoals mooie stranden.’

Volgens de antropoloog ‘verafschuwen kosmopolieten toeristen, en ze verafschuwen het vooral aangezien te worden voor toerist […] Toeristen zijn geen deelnemers; toerisme is voornamelijk een kijksport.’

Hoe moeten we de glokalist in deze theorie plaatsen? Is hij kosmopoliet of toch een local? Waarschijnlijk geen van beiden, of van beiden een beetje. Het glokalisme laat zich het best omschrijven als wat Hannertz omschrijft als ‘transnationale cultuur’: grensoverschrijdende culturen die vaak samenhangen met een bepaalde beroepsgroep, zoals bijvoorbeeld diplomaten, intellectuelen en zakenlieden. De meeste transnationale culturen zijn volgens hem transformaties van de West-Europese of Noord-Amerikaanse cultuur. ‘Ze zijn zo georganiseerd dat inwoners van Europa en Noord-Amerika zich zoveel mogelijk thuis voelen, bijvoorbeeld door hun taal te gebruiken. Op die manier kunnen West-Europeanen en Amerikanen zichzelf cultureel inkapselen, en grootstedelijke locals blijven in plaats van kosmopoliet worden zonder dat ze thuis hoeven te blijven.’

Hannertz schreef zijn artikel ruim 17 jaar voor het uitkomen van de eerste iPhone. Hij had dan ook niet kunnen bevroeden dat er bottum-up een nieuwe, grensoverschrijdende transnationale subcultuur zou ontstaan die de Shanghainese avant garde verbindt aan Brooklyn-hipsters en Jo’burg-yuppen. Maar zijn observaties zijn nog altijd haarscherp: de glokalist die een wereldreis maakt langs Amsterdam Oud-West, Yongkang Lu in Shanghai, Maboneng in Johannesburg, Broolyn in New York, Shoreditch in Londen en Friedrichshein in Berlijn, hoeft zich eigenlijk alleen maar aan te passen aan het klimaat.

Uit eigen ervaring weet ik hoe fijn het kan zijn om ver van huis plekken te vinden die je herkent. Ik woonde in Shanghai en reisde als China-correspondent veelvuldig door het land. Dat was soms behelpen met een koffieverslaving: in Shanghai kon je in 2008 al terecht bij plekken als GZ Cafe, waar eigenaar Wu Xingfu ruim de tijd nam om prachtige cappuccino’s te serveren, maar in het binnenland van China moest ik vaak genoegen nemen met een slap bakkie van Kentucky Fried Chicken. Naarmate het aantal internationaal georiënteerde Chinese studenten groeit, net als de groep jonge westerse expats, stijgt ook in Chinese steden het aantal gelegenheden dat internationaliteit en authenticiteit koppelt – met alle symbolen die daarbij horen.

28110711060_5d40119d51_k

Verfbommen

Niet iedereen juicht de opkomst van het glokalisme  toe. In zo’n beetje alle metropolen klagen stedelingen over de opkomst van groepen die zich een glokale levensstijl permitteren. Ze worden geassocieerd met gentrificatie: het stijgen van de woningprijzen en het verdrijven van de lagere inkomens uit de stad.

En inderdaad. Op vrijwel alle plekken waar je de glokale maakindustrie met haar fietsen en specialty coffee bars ziet opduiken, stijgen binnen een mum van tijd de vastgoedprijzen. Eind vorig jaar gingen honderden boze krakers en buurtbewoners in het Oost-Londense Shoreditch de straat op voor een ‘hipster kruistocht’ met de weinig elegante naam ‘Class War’s Fuck Parade’. De wijk, die twintig jaar geleden nog te boek stond als achterbuurt, trekt inmiddels een schare aan internationale glokalisten aan. De demonstranten, getooid met varkensmaskers, hielden halt bij de grootste steen des aanstoots: café Cereal Killer op Brick Lane, een ontbijtgelegenheid die zich erop laat voorstaan zoveel mogelijk soorten cornflakes, muesli’s en andere ontbijgranen uit de hele wereld te serveren voor het bedrag van 5 pond per portie. Het etablissement werd beklad en bekogeld met verfbommen.

Ook de rechterzijde van het politieke spectrum heeft weinig sympathie voor het glokalisme. Geert Wilders, Donald Trump, Alternative für Deutschland, Nigel Farage – ze voeren allemaal campagne voor ‘minder minder minder’ migratie en internationale samenwerking, het sluiten van grenzen en het versterken van de natiestaat. Hun aanhangers behoren voor een groot deel tot de stedelijke middenklasse die nog altijd worstelt met de gevolgen van globalisering en robotisering. Zij vormen de verliezers van de steeds verder gaande wereldwijde integratie.

Veel Nederlanders kunnen het glokalisme ook cultureel gezien maar moeilijk begrijpen. Waarom zou je voor 4 euro een kopje koffie in een kale fabriekshal neertellen? Of meer dan 300 euro voor handgemaakte schoenen? En hoezo wil je geen auto maar een veel te dure fiets?

 

Een nieuwe wereldreligie

Toch lijkt er geen houden aan. Naarmate steden nauwer met elkaar verknoopt raken, zullen nog meer stedelingen van Boedapest tot Rio op zoek gaan naar manieren waarop ze zich tegelijkertijd onderscheiden en aansluiting vinden bij een internationaal netwerk dat zich als warme stedenband uitstrekt over de wereld. Het glokalisme vergemakkelijkt daarmee vooral het leven van een internationaal ingestelde elite van grootstedelingen: zij kunnen de planeet overreizen en vinden straks overal een thuis.

Er valt een mooie parallel te trekken met de opkomst van de kerk in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Robert Wright, schrijver van The Evolution of God, beschreef hoe de snelle groei van het Christendom aanvankelijk te maken had met het feit dat ‘het Romeinse Rijk lange reizen gemakkelijker maakte dan ooit eerder in de geschiedenis’. Maar hoe moesten reizigers de bewoners in een verre stad met andere taal en gebruiken vertrouwen? De eerste christelijke gemeenschappen in Zuid-Europa boden slaapplaatsen aan de hen onbekende ‘broeders en zusters’ van overzees – die hielden immers dezelfde christelijke normen en waarden aan als zij, en konden dus worden vertrouwd. ‘De jonge kerk was, onder meer, de Holiday Inn van die tijd’, schrijft Wright. Het betekende een impuls voor internationalisering, want ‘veiligheid en gastvrijheid tijdens reizen waren tot dan toe een privilege van machthebbers geweest.’

Het glokalisme als begin van een nieuwe wereldreligie – laat het de aanhangers niet horen. Maar de eerste stappen zijn gezet.