Fikry el Azzouzi zit achter een glas hete thee. In het etablissement aan de Antwerpse Handelstraat hangen twee forse tv’s. Op de eerste leest een verslaggever van Al Jazeera het laatste nieuws over de oorlog in Syrië. Op de tweede draait een Vlaamse soap. El Azzouzi is de enige bezoeker in het theehuis. ‘Je moet het hier zien als Barcelona voetbalt’, zegt hij. ‘Dan is het stampvol.’

Dit najaar leverde de 36-jarige Vlaamse auteur met Drarrie in de nacht zijn tweede roman af. Het razend actuele verhaal gaat over vier hangpubers die nachtenlang over straat zwerven, van wasserette naar pitazaak. Uit verveling intimideren ze vrouwen, beginnen ze een knokpartij met de racistische ‘gefrustreerde bejaarden’ in nachtcafé Zwarte Maria of proberen ze ‘die slettenbakken’ Tamara en Tanja te verleiden. Langzamerhand raken ze in de ban van drugs, criminaliteit en de radicale islam.

Vlaamse media vergeleken de ‘straffe roman’ met onder meer Less Than Zero van Bret Easton Ellis en de legendarische film A Clockwork Orange van Stanley Kubrick. De parallel dringt zich inderdaad op, al was het maar omdat het boek tegelijkertijd zowel inktzwart en gewelddadig is, als op een wrange manier komisch. De roman is absoluut verplichte kost voor wie een inkijkje wil krijgen in de mentaliteit van jongeren die zich buiten de samenleving dreigen te plaatsen, en zelfs bereid zijn naar Syrië te vertrekken om de wapens op te pakken tegen Assad en tegen het Westen. Voldoende reden dus om in de trein naar Antwerpen te stappen voor een gesprek met Fikry el-Azzouzi over de mentaliteit van de straat, Syriëgangers en zijn persoonlijke tocht van hangjongere tot gevierd auteur.

 

Geen leven

El-Azzouzi is een veelzijdig schrijver. Naast romans maakt hij de theaterteksten voor zijn eigen theatergroep Sincollectief, waarvoor hij eerder dit jaar de prijs voor beste Vlaamse theatertekst binnensleepte. Daarnaast is hij vlijmscherp politiek columnist voor De Morgen en werkt hij aan een filmscript over een drugsdealer die graag wil acteren, maar dat niet kan (terwijl hij wel een groot talent heeft voor dealen). Aan het begin van het interview wil el-Azzouzi graag benadrukken dat hij zichzelf vooral ziet als romanschrijver. ‘Alles wat ik doe staat in functie van mijn romans. Ik zie mezelf als schrijver tot het moment dat ik niet meer adem.’ Dat is ook de reden dat hij voorlopig met zijn columns in De Morgen is gestopt. ‘Ik vond het zwaar om elke week weer een onderwerp en een mening te hebben. Ik heb het gevoel dat alle columnisten een vervaldatum hebben, dat je daarna alles weer voor een tweede keer gaat doen. Zo’n Grunberg die elke dag zo’n voetnoot moet schrijven, plus een column in de Humo en een aantal andere bladen. Pfff. Dat kan alleen als je geen leven hebt.’

In tegenstelling tot de krachtige, gevatte, ironische en soms venijnige opmerkingen van de hoofdpersonen in Drarrie in de Nacht, spreekt el-Azzouzi zelf rustig, bedachtzaam en op gedempte toon. ‘Drarrie’ (spreek uit: drèrrie), zo legt hij uit, is Arabisch voor ‘jongere’. Het woord is inmiddels doorgedrongen tot de Nederlandse straattaal. ‘Misschien kan je het vertalen met “gast” of “gozer”. Het heeft iets blits, iets cools. Als ik je “drarrie” noem is dat een compliment. Het betekent dat je street credibility hebt.’

Hij heeft de roman voor een groot deel gebaseerd op zijn eigen puberteit, toen hij net zoals zijn hoofdpersoon Ayoub wel eens ‘als een vuilniszak’ werd buitengezet door zijn Marokkaanse vader. ‘Dan stond je buiten en dan was het koud. Je doolde wat rond totdat je anderen tegenkwam. Vrienden die ook door hun ouders waren buitengeschopt, of die zich gewoon verveelden. Samen zocht je een warme plek. We zaten uren in de wasserette, op de achterbank van een auto, of bij een oude junk thuis. Dat leven heeft een hoog rock and roll gehalte. Gewoon zien wat er komt. Het creëert een gevoel van saamhorigheid. Als iemand geld had, dan deelde hij dat. We waren verbaal heel hard tegen elkaar, we noemden elkaar constant tarnon [dommerik] of zemmer [mietje, MH]. Maar een buitenstaander moest dat niet proberen.’

De roman volgt Ayoub en zijn vrienden gedurende een aantal nachten. ‘Ik heb geprobeerd een wereld van outsiders te beschrijven, van mensen zonder doel’, zegt el-Azzouzi. ‘Een beetje zoals De Avonden van Gerard Reve. Dat uitzichtloze, apathische rondhangen.’ De roman speelt zich af in het fictieve plaatje Waasdorp dat in veel opzichten lijkt op Temse, een gemeente van 30 duizend inwoners aan de Schelde waar hij zelf opgroeide. Fikry was de derde in een gezin van negen kinderen. Zijn vader werkte in een pottenbakkerij. ‘Ontzettend zwaar. Ik heb er ooit in de vakantie gewerkt, dat was niet fijn.’ In 1994 ging de grootste werkgever van Temse, scheepsbouwer Boelwerf, definitief failliet. ‘Er woonden veel allochtonen, de werkloosheid en de criminaliteit waren hoog.’ Tegelijkertijd heerste er een strikte sociale controle. ‘Iedereen kende iedereen. Dat is beklemmend. Als jongere wordt je daar nog veel meer opzij geschoven dan in een stad, waar je onzichtbaar kan zijn. In Temse moet je voetballen. Als je trompet wilt spelen, vinden ze je een rare. Je mag niet anders zijn.’

In die benauwende atmosfeer zochten hij en zijn vrienden naar ontsnappingswegen. Sport, drugs, en anabole steroïden. ‘Anabolen waren bij ons erg in trek. Vrienden gingen met gewichten liggen pompen om er in de zomer strak uit te zien. Ik heb ook wel eens bij iemand zo’n spuit gezet. Op het etiket stond: voor stieren. Toen ik vroeg of dat wel het goede spul was, kreeg ik als antwoord: “Fikry, heb je wel eens gezien hoe gespierd die beesten zijn?” Het was een sfeer van gevaar opzoeken zonder na te denken over de gevolgen.’ Zijn ouders hebben Drarrie in de nacht niet gelezen, zegt el-Azzouzi. ‘Ze zijn analfabeet. Ze vragen mij ook niet waar het boek over gaat. Misschien dat ze het via anderen wel horen. Ik denk dat ze zich gewoon niet interesseren voor zaken als literatuur. Dat is een vreemde wereld voor ze.’

 

De nieuwe Messi

El-Azzouzi ontwaart een extreme dubbelhartigheid onder de drarrie op straat. ‘De meesten stralen uit dat ze nergens om geven, maar tegelijkertijd hebben ze onrealistisch hoge verwachtingen. Ze worden later niet gewoon prof bij Ajax, maar meteen de nieuwe Messi. Ze zeggen tegen elkaar: ik heb het gevoel dat ik ver ga komen, dat ik een topper wordt. Natuurlijk, elke jonge gast kent dat gevoel. Maar zij doen helemaal niets om dat doel te bereiken. Ze wachten. Het is wachten op een moment dat waarschijnlijk nooit gaat komen. Ze dromen dat ze uitverkoren zijn. Dat er een engel komt aanvliegen en hup, dan zijn ze ineens rijk en beroemd.’

Zoals Maurice, half Vlaming, half Ivoriaan, het in de roman verwoordt: ‘Weet je waarom school mij niet interesseert? Ik weet dat ik het zonder school ook ver ga schoppen. Iemand die geniaal is, heeft geen school nodig. Meer nog, eigenlijk zou de school mij moeten vragen om les bij mij te kunnen volgen.’

Die wonderlijke tandem van apathie en torenhoge verwachtingen maakt jongeren extreem vatbaar voor Syrië-ronselaars, zegt el-Azzouzi. In een interview met weekblad Knack gaf hij al aan dat hij ‘allicht ook naar Syrië vertrokken zou zijn’ als hij vandaag zestien was. Met het geloof heeft het volgens hem weinig van doen. De strijd in Syrië biedt sommige jongeren simpelweg de kans ‘effectief iemand te zijn.’ De auteur: ‘Hun drijfveren zijn volgens mij strikt persoonlijk. Het is een ego-ding. Je trekt ten strijde tegen een verschrikkelijke dictator en je krijgt daarvoor zoveel eer toegedicht, zoveel ontzag! Het geeft die jongeren het gevoel dat ze daadwerkelijk uitverkoren zijn.’

IS speelt listig in op die latente wens, zegt hij. ‘Ronselaars verkopen hun verhaal goed. IS heeft zelfs een online glossy magazine waarin ze mensen oproepen mee te doen. Voor jongeren die op zoek zijn naar avontuur hebben ze hun PR uitstekend op orde. Ze verweven hun verhaal handig met het geloof. Zo beweren ze dat de dag des oordeels binnenkort in Syrië gaat plaatsvinden, en voeren daarvoor oude teksten aan als bewijs. Het is een self fulfilling proficy. Hoe meer de wereld zich tegen hen keert, hoe duidelijker de tekens dat die dag des oordeels dichterbij komt.’ Dan: ‘Ze hadden een sterk verhaal, al denk ik wel dat het sinds die onthoofdingen moeilijker is geworden.’

In je boek beschrijf je dat de keuze om naar Syrië te gaan nogal op een naïeve manier kan worden genomen. Is dat echt zo?
‘Je kent dat voorval toch van die twee Britten die op weg naar Syrië werden tegengehouden met in hun tas Islam for Dummies? Voor IS is het juist handig dat die jongeren heel weinig over de islam weten. Daarom denken ze dogmatisch. Ik geloof hartgrondig dat het vertrek naar Syrië sterk gerelateerd is aan een hoog testosterongehalte. Het zijn jonge jongens in hun pubertijd die met hun hormonen worstelen. Na je twintigste komt er een zekere rust over je, dan kan je tevreden zijn met een vrouw en een gezin en een baan. Maar in de puberteit hebben die jongens een enorme hang naar een identiteit. En dan staan die jihadisten daar met hun pasklare antwoorden.’

 

Clown in een soepjurk

Met zijn gezelschap Sincollectief legt El-Azzouzi momenteel de laatste hand aan de theatervoorstelling Reizen Jihad die in maart 2015 in première gaat. In de afgelopen anderhalf jaar sprak hij met kenners, opiniemakers en familieleden van jongeren die naar Syrië zijn vertrokken. ‘Dat is tragisch. Vooral voor de moeders van die jongens. Die zijn radeloos, wanhopig en kwaad op de Belgische overheid. Ze zijn naar de politie gegaan om te smeken het paspoort van hun zoon in te trekken, maar vonden geen luisterend oor. En zodra hun zoons in Syrië zaten, kregen ze de constant politie over de vloer. Die ouders hebben meestal totaal geen idee waarom hun kinderen zijn vertrokken. Wat mij opvalt, is dat de radicalisering opmerkelijk snel verloopt. Je hebt moeilijke jongeren, die altijd op straat hangen en vaak in de problemen komen. Ineens worden ze braaf en gaan ze trouw naar de moskee. En dan zijn ze plotseling weg. En hun ouders krijgen geen contact meer met ze.’

In zijn roman laat el-Azzouzi zich eveneens kritisch uit over Marokkaanse ouders. Zo laat hij zijn hoofdpersoon Ayoub op de eerste pagina’s schrijven: ‘Wie stuurt er nu zijn vijftienjarige zoon de nacht in? Levensgevaarlijk voor vijftienjarigen. […] Misschien denk jij er anders over, beste lezer, maar ik ben er zeker van dat de vaders van dit achterlijke dorpje samen over de straffen beraadslagen in de moskee. Ik zie het zo voor mij. Zegt de ene vader: “Mijn zoon is te groot en te sterk geworden voor de riem. Ik heb het gevoel dat ik hem niet fatsoenlijk kan straffen.” Zegt de ander: “Gooi hem buiten. Laat hem zien dat het huis van jou is. Laat zien dat jij en alleen jij koning Mohammed VI van het huis bent.’
El-Azzouzi vergelijkt de jihadstrijders van nu met de Oostfronters uit de Tweede Wereldoorlog. ‘Ook dat waren jongeren met veel testosteron die werden geronseld om samen met de nazi’s tegen de Russen te vechten. Toen zij terugkeerden konden ze op weinig begrip rekenen. Ze kregen harde straffen. Dat dreigt nu ook te gebeuren. Maar ik vind die jongeren ook slachtoffer. Velen zijn naïef geweest en weten niet waar ze terecht zouden komen. Natuurlijk heb je ook diehards die met het volle verstand vertrekken. Maar meestal is het een tragisch verhaal.’

België telt het een hoger aantal Syriëgangers per hoofd van de bevolking dan andere Europese landen. Dat komt volgens sommigen onder meer door de invloed van Faoud Belkacem, de voorman van Sharia4Belgium, die momenteel vastzit wegens het aanzetten tot geweld tegen niet-moslims. In een open brief sprak el-Azzouzi hem ooit aan als ‘clown in een soepjurk’. ‘Hij had allemaal van die belachelijke filmpjes online gezet dat België een kalifaat zou worden. Maar hij is intelligent, vlot en gebruikt humor. Hij spreekt de taal van de straat. Hij heeft, denk ik, veel mensen overtuigd naar Syrië te gaan. Belkacem heeft wel iets weg van een sekteleider zoals Charles Manson, een mislukte zanger die jonge meisjes bereid vond om voor hem te moorden. Ik zie die jihadisten sowieso als een heel dogmatische sekte die angst probeert te zaaien. Ik heb een vriend van Syrische afkomst wiens moeder nog in Rakka woont. Die stad is bezet door IS. Zijn moeder geraakt daar niet meer weg. Ze heeft hem telefonisch verteld hoe vreselijk het is. Elke vrijdag op het plein krijgen mensen zweepslagen.’

Welke tegenstander van Belkacem kan die jongeren ook bereiken?
‘Ik geloof uiteindelijk in politici van islamitische afkomst die dat kunnen counteren. Of imams. Maar die moeten wel een zekere street credibility hebben. De meeste imams in België spreken niet eens goed Nederlands. Het zijn de pastoors van destijds, waar niemand meer naar luistert. Daar wringt het.’

Islamitische politici, bedoel je dan mensen zoals Ahmed Aboutaleb in Nederland?
‘Nee, Aboutaleb is zo’n typische neo-gastarbeider, die uitstraalt dat ik dankbaar moet zijn voor het feit dat ik in West-Europa woon. Die houding ken ik uit mijn jeugd. Mijn ouders prentten ons dat ook in: ge bent migrant en ge moet de autochtone Belgen dankbaar zijn voor ze voor ons hebben gedaan. Dat is niet meer van deze tijd. Ik kan toch niet verplicht dankbaar zijn voor iets waarvan ik al mijn hele leven deel uitmaak? Stel je voor dat ze dat tegen jou zouden zeggen! Dat is toch van de zotte? Ik heb het ook niet over mensen als Ahmed Markouch, die zich helemaal van zijn achtergrond lijkt af te keren. Hij verliest zijn geloofwaardigheid juist onder jongeren. Ik kijk eerder naar iemand als Abou Jahjah, met zijn nieuwe beweging tegen racisme. Hij is een stuk gematigder dan vroeger, maar nog altijd een voorbeeld voor velen hier.’

Hoe kijk je naar een politicus als Geert Wilders die de islam keihard aanvalt?
‘Hij is een racist, heel simpel. Dat hij nog niet effectief is bestraft voor alles wat hij heeft gezegd, vind ik onbegrijpelijk. Dat de VVD heeft willen samenwerken met zo’n xenofoob die constant op de islam zit te hakken, dat vind ik onbegrijpelijk. Dat is toch alsof je met een neonazipartij in zee gaat.’

In Vlaanderen heb je nu Bart de Wever van de Nieuw-Vlaamse Alliantie. Je schreef over hem: ‘Het is prachtig hoe je veranderd bent. Van een dik boos duiveltje met een onverschillig voorkomen naar een schriel boos duiveltje met een onverschillig voorkomen.’
‘De NVA heeft veel politici van het Vlaams Belang overgenomen. Mensen met een ranzig sausje. Minister Theo Francken schreef op zijn Facebook: ik zie de economische meerwaarde niet van Marokkaanse, Congolese en Algerijnse migranten. Die man is minister van integratie! In België ligt racisme nog veel meer aan de oppervlakte dan in Nederland.’

Speelt die verharding tegen de islam mee bij het radicaliseren van jongeren?
‘Hoe meer je iemand in de hoek duwt, hoe harder die tegenstribbelt. Die rechtste politici spelen perfect in de kaart van de radicalen en de ronselaars, die kunnen roepen: zie dan, ze moeten ons niet. In het algemeen denk ik wel dat er een soort vonk moet zijn voordat je de samenleving volledig afzweert. Je hebt ook goed geïntegreerde witte Vlamingen die zich bekeren tot de islam, radicaliseren en naar Syrië trekken.’

El-Azzouzi heeft ook van dichtbij gezien hoe iemand in de ban van het geloof kan raken. ‘Ik heb een vriend met wie ik al een paar jaar niet meer omga. Ik kwam hem ooit in Brussel tegen en toen was hij de cliché-Arabier geworden, met lange baard en djellaba. Voor het zelfde geld zit hij nu in Syrië, ik weet het niet.’ Veel van zijn andere vrienden zijn net als hij na hun twintigste een normaler leven gaan leiden. Hij ziet ze nog steeds. ‘Ze herkennen zich wel in het boek. Ze vinden het wel een eer, geloof ik.’

Zelf ben je ondanks je verleden als drarrie toch goed terecht gekomen.
‘Toen ik begin twintig was dacht ik: ik moet wel iets van mijn leven maken. Ik had een baan op de afdeling inkoop van een logistieke firma. Saai. Heel, heel saai. Ik dacht: ik wil fulltime schrijver zijn. Bij het zelfde bedrijf zat een bewakingsagent achter de receptie. Die deed de hele dag niets anders dan de krant lezen. Ik dacht: zo’n job wil ik ook, dan heb ik tijd om te schrijven. Zo vond ik een baan als nachtwaker in de haven. Ik zat in zo’n barak bij een slagboom van zes uur ’s avonds tot zes uur ’s ochtends. Het was een vaste routine: ik begon met lezen. Eerst de Standaard en de Morgen, dan de Humo en de Knack. En dan begon ik met schrijven. Eerst met de hand en daarna op de computer. Twee, drie uurtjes schrijven. En daarna last ik een roman of keek ik een film. Soms kwamen vrienden langs om te hangen. Het was ideaal zo’n job. Je zit in een hok opgesloten en je kan twaalf uur lang niet weg. Ik doe het nog wel eens.’

Wat wordt je volgende roman?
‘Drarrie in de nacht was eigenlijk een tussenproject. Ik ben al een paar jaar bezig aan een familiekroniek die begint in de achttiende eeuw maar parallellen heeft in het nu. Ik zou het liefst zes maanden in Marokko zitten om te schrijven. Dat heb ik eerder gedaan. Bij familie, ergens afgelegen in het Rifgebergte. Het is daar dor, met lemen huisjes. Mensen bewerken het land met ezels. Ik heb een beetje meegeholpen op het land en een beetje kou geleden. Het was zwaarder dan ik dacht. Een cultuurshock. Ik spreek onvoldoende Berbers en Arabisch. Die mensen daar hebben ook geen idee wat ik doe. Een roman? Dat staat zo ver van ze af. Vorige keer dat ik er was, heb ik ook een korte film opgenomen. Dat snappen ze iets beter. Maar schrijven? Dat is surrealistisch. Dat geloven ze niet, dat ik daarvan leef.’